Er is vast al van alles

Leestijd: circa 3 minuten

Het stuk over mijn vader en vakmanschap schreef ik in mei 2015, als een persoonlijke samenvatting van verschillende gesprekken die we de tijd daarvoor hadden gehad. Toen ik het zo opgeschreven had, bedacht ik dat het niet anders kon dat anderen al lang tot dezelfde conclusies waren gekomen. Er zouden dus vast veel initiatieven zijn om hier wat aan te doen.

Het belangrijkste dat ik vond was het Techniekpact2020. Werkelijk iedereen in overheid- en beleidsland heeft zich daarbij aangesloten. Ministeries van onderwijs, sociale zaken, economische zaken, de vakbonden, de werkgeversbonden, allerlei brancheorganisaties, de topsectoren en nog een hele rits stichtingen en overleggen waar ik nog nooit van gehoord had. Indrukwekkend!

Vanuit het Techniekpact2020 worden verschillende, regionale, initiatieven ondersteund en gefinancierd. Belangrijk uitgangspunt is het belang van de regio’s, dus lokale uitvoering. De samenwerking tussen onderwijs, bedrijfsleven en (toekomstige) werknemers wordt ook benadrukt. En als laatste is wat je een leven lang leren kunt noemen van belang; scholing van basis- onderwijsleerlingen tot werkenden.

Alle gerelateerde initiatieven ga ik hier niet in detail benoemen. Ik volsta met te zeggen dat er in ieder geval een flink aantal mensen mee bezig zijn. Precies zoals ik gehoopt en verwacht had.

De volgende vraag is dan natuurlijk wat het effect in de praktijk is. In de bedrijven en op de scholen, om te beginnen. Ik deed een mini-onderzoek. Ik ken een lerares van groep 8 en een directeur van een metaalbedrijf wilde het er graag eens over hebben. De bekendheid met het Techniekpact2020 of uitvloeisels daarvan was bij de lerares nihil en bij de directeur matig. Dit is wat ik van hen leerde.

Het basisonderwijs wordt strak gestuurd door de inspectie op het aantal kinderen dat met Havo of VWO advies van school komt. In principe is het de bedoeling dat dat er ieder jaar meer zijn(*). De lerares vroeg mij om meer informatie en links naar verschillende documenten en initiatieven, om te kijken wat er in de praktijk bij haar terecht komt. Zij vond een leerlijn die zegt dat er per week een uur (bijvoorbeeld) aan techniek besteed moet worden. Bovenop alle andere leerlijnen die er zijn en binnen de beschikbare uren. Waar het volgens haar op neer komt, is dat het terecht komt bij een collega met de meeste affiniteit met techniek en dat die zo af en toe iets organiseert. Maar duidelijke en structurele aandacht voor techniek was voor haar niet zichtbaar.

De directeur was beter op de hoogte van initiatieven en als bedrijf doen ze al jaren mee aan de binnen de gemeente georganiseerde Techniekweek. In die week komen verschillende groepen scholieren naar bedrijven om te zien en te ervaren hoe het is om daar te werken. Wat doet zo’n bedrijf nou eigenlijk? En wat kan in de toekomst jouw rol daarin zijn? Het meest trots is hij op het feit dat er meer leerlingen aangeven in de techniek te willen werken aan het eind van de rondleiding dan aan het begin. Zien en ervaren maakt kennelijk een verschil.

Er waren twee zaken die mij in het gesprek opvielen. Als gemeentelijk inititief is het de ondernemersvereniging tot op heden niet gelukt om subsidie te krijgen voor de Techniekweek. Met name de organisatie ervan vraagt nogal wat van de deelnemende bedrijven. Het argument daarvoor is dat het een te klein initiatief is en er aangesloten moet worden bij de grotere regio’s om voor subsidie in aanmerking te komen. Bijzonder, in het licht van de nadruk op het belang van lokaal in het Techniekpact2020.

De tweede opmerking die me bij bleef was dat tijdens de Techniekweek de begeleiding van de leerlingen voornamelijk door vrouwen wordt gedaan. Leraressen en moeders. Van wie slechts weinig echte affiniteit hebben met techniek of daarin werkzaam zijn. Wat is het effect van dit voorbeeld op de keuzes die kinderen later maken? Wat is sowieso het effect van het voorbeeld en de invloed van de ouders op de keuzes van kinderen?

Na het zoekwerk en nog een aantal andere gesprekken blijf ik eigenlijk op één vraag steken. Een vraag die breder is dan techniek alleen. Wat maakt dat leerlingen, op elk niveau, kiezen voor het leren van een vak?

(*) Dat roept bij mij meteen een berg vragen op, waarvan de belangrijkste: hoe kun je totaal verschillende klassen kinderen op die manier vergelijken? De groep van dit jaar is niet die van vorig jaar en zal dus per definitie niet vergelijkbaar zijn op zoiets één-dimensionaals als Havo of VWO advies aantallen.